De reis van 52.000 mannen

Op het moment van de razzia waren er zo’n 120.000 mannen van 17 tot en met 40 jaar oud geregistreerd in Rotterdam en Schiedam, 50.000 van hen verbleven op dat moment niet in de steden (grotendeels door eerdere arbeidsinzet). Van de 70.000 aanwezige mannen zijn er zo’n 52.000 mannen opgepakt, driekwart dus. De mannen werden verzameld per buurt of straat en daarna naar een grotere verzamelplaats gebracht. Zoals het terrein van de Nenijto, de tramremise aan de Kootsekade, het belastingkantoor in aanbouw aan de Puntegaalstraat, de autobusgarage in aanbouw aan de Sluisjesdijk en de grootste verzamelplaats was het Stadion Feijenoord (de Kuip). Totaal waren er elf verzamelplaatsen.

Het wegvoeren van de mannen ging als volgt:

  1. Zo’n 20.000 mannen werden lopend weggevoerd: 10.000 mannen uit Schiedam en het noordwestelijke deel van Rotterdam gingen lopend naar Delft en daarna door met de trein naar Duitsland (via Den Haag, Haarlem, Amersfoort, Kampen of Zwolle). 10.000 mannen uit de noordoostelijke wijken van Rotterdam gingen lopend naar Amersfoort en vanuit daar werken in de omgeving van Amersfoort of op de trein naar Duitsland. 
  2. Zo’n 20.000 mannen uit Rotterdam-Zuid, Schiedam en het noordwestelijke deel van Rotterdam werden per schip weggevoerd: Vanaf de Merwehaven, Koningshaven, Nassaukade en Persoonshaven per schip naar Kampen of Zwolle. Vanuit daar werden ze in de omgeving Zwolle te werk gesteld of gingen ze door met de trein naar Duitsland.
  3. Zo’n 10.000 mannen werden per trein weggevoerd vanaf Rotterdam-Zuid en station Delftsche Poort. Deze treinen hadden bestemmingen in Duitsland, zoals: het Ruhrgebied, Münster, Osnabrück, Hannover, Keulen, Würzburg, Nürnberg, Ulm en München.

Ongeveer 10.000 mannen kwamen in Oost-Nederland terecht, 40.000 werden er in Duitsland tewerkgesteld. 

Mannen die waren opgepakt kwamen al snel bekenden tegen bij de verzamelplek of tijdens het vervoer. Anderen waren samen met hun broer of zwager opgepakt. De mannen besluiten vaak bij elkaar te blijven, soms ook om op een jongere te letten. Het bij elkaar blijven gaf een gevoel van bescherming. 

Citaat Johan Riebeek:
‘Weer zaten weer in de boten, toen ik opeen mijn a.s. zwager naar beneden zag springen en een kennis van mijn vader Arie Baas. Zij hadden ook twee jongens bij hun. We waren nu dus met zijn vijven. Deze ontmoeting was een grote verrassing en we besloten om bij elkaar te blijven.’

De Rotterdamse mannen hebben onderweg naar hun bestemming veel steun en hulp gekregen van Nederlandse burgers, denk aan eten, drinken, brieven posten. 
De Duitse burgers stonden doorgaans terughoudend tegenover de razziaslachtoffers, omdat zij door het nazi-regime waren afgeschilderd als criminelen en partizanen die heropgevoed moesten worden.
 

Ontberingen

Het wegvoeren van de mannen ging gepaard met verbale en fysieke intimidatie en onmenselijke behandeling. De mannen werden in ruimen van Rijnaken en wagons van goederentreinen gepropt. Het was er nat en vies, bijna geen licht en geen toilet. De mannen hadden weinig bewegingsruimte en ze kregen nauwelijks te eten en te drinken. De treinen stonden regelmatig stil en werden aangevallen door de geallieerden. Ook de reis te voet was zwaar. De mannen liepen uren in de regen met slecht schoeisel over modderige wegen. Geestelijk was het ook zwaar. De intimidatie, in onwetendheid over hun bestemming, de angst voor beschietingen, bang om te verdrinken, mannen die doordraaiden en de continue spanning. Bij aankomst waren veel mannen gebroken en uitgeput.

Het transport verliep soms dramatisch. Op 20 november kwamen, tijdens het transport naar Bad Zwischenahn, zo’n 30 razziaslachtoffers om het leven. De trein waarin zij zaten kwam in botsing met een stilstaande trein.

Ontvluchten

Tijdens de reis naar Duitsland en in Duitsland zelf zijn er mannen ontvlucht. Dit deden ze op verschillende manieren. Bijvoorbeeld uit de rij stappen, een onbekende vrouw een arm geven en weglopen, gebruik maken van (gecreëerde) chaos of door zich te verkleden als vrouw. Het vluchten was niet zonder gevaar. Het risico bestond dat de Duitsers je doodschoten of je naar een strafkamp stuurden.

Citaat van Jacob Polak:
'19 Nov. 1944. Verscheidene personen hadden de laatste dagen gepoogd te ontvluchten wat hun meestal niet lukte. Dit wekte de ergernis der Duitschers op en toen dan ook deze morgen weer drie personen een poging waagden en gegrepen werden, werden zij ter dood veroordeeld. De kamer waarop zij lagen moest buiten aantreden en een grote kuil graven. Toen dit voltooid was moesten zij rond de kuil plaatsnemen. Daarna werden de drie personen eveneens aan de rand van de kuil gezet en verscheen het vuurpeloton. Korte tijd daarna klonken drie salvo’s en zonken de drie met doorboord hart in de kuil. Voor ons was dit een afschrikwekkend voorbeeld en vooral voor diegenen die dit moesten aanschouwen om nooit te vergeten.'

Was het vluchten toch gelukt dan liep je weer tegen andere zaken aan; je moest lange afstanden lopen in de kou en was daar slecht voor uitgerust, de weg vinden was lastig en je wist niet wie je om hulp of eten kon vragen. Een andere overweging was de situatie thuis.  

Citaat van Adrianus P.C. Revier:
‘Zoodra wij ook eens bericht van thuis krijgen, hoe de toestand daar gesteld is, kunnen wij daaruit misschien opmaken of wij ook zullen gaan stiften (vluchten), dit kunnen wij nu niet doen aangezien de mogelijkheid bestaat dat onze vrouwen niet voldoende eten krijgen zoals de geruchten hier lopen, en wij dan nog eens thuis zouden komen om hiervan de helft op te eten.’