Na de steenlegging door koningin Wilhelmina gaat de bouw van start. De bouwdirectie, bestaande uit ontwerper Henry Evers en de architect van Gemeentewerken A.J.Th. Kok, vele ambachtslieden en kunstenaars werken tussen 1915 en 1920 aan de realisatie van het stadhuis. Deze verloopt vanwege het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog en de daarmee samenhangende schaarste aan materialen niet vlekkeloos. Vanaf het moment dat de plannen voor het stadhuis zijn goedgekeurd, beginnen vooraanstaande burgers geschenken aan te bieden die bedoeld zijn voor de verfaaiing van het in- en exterieur van het nieuwe gebouw.
Architect Evers, een een grote voorstander van de Beaux-Arts architectuur die zich kenmerkt door een symmetrische monumentale bouwstijl, vindt dat de voorgevel van het stadhuis van natuursteen moet zijn. Het interieur bestaat uit verschillende sferen die horen bij de specifieke functie en karakter van het vertrek. De belangrijkste vertrekken zoals de raadzaal en de burgerzaal krijgen de uitbundigste decoraties en details welke verband houden met de functie van de betreffende ruimte. Zo besluit hij dat een donkere raadszaal in oud-Hollandse stijl het gewicht van de taak van de raadsleden symboliseert.