De koloniale geschiedenis van Rotterdam beslaat meer dan drie en een halve eeuw: van de eerste reizen buiten Europa rond 1600 tot de onafhankelijkheid van de vroegere koloniën na de Tweede Wereldoorlog. Hieronder een aantal belangrijke jaartallen op een rij.
In november 1596 arriveerde een aantal schepen in Middelburg met aan boord 130 tot slaaf gemaakte Afrikanen. Het is het eerste gedocumenteerde Nederlandse slaventransport. Uitreder was de Rotterdammer Pieter van der Haghe.
De VOC kreeg het alleenrecht op de handel ten oosten van de Kaap de Goede Hoop (Zuid-Afrika) tot de Straat van Magellaan (Zuid-Amerika). De VOC telde zes kamers, waarvan er één gevestigd was in Rotterdam. Deze kamer zou 1/16de van de activiteiten van de compagnie voor zijn rekening nemen.
In Rotterdam werd in 1622 een ‘filiaal’ gevestigd, de 'Kamer op de Maze'. In deze kamer namen Rotterdam, Delft en Dordrecht gezamenlijk deel. De WIC hield zich aanvankelijk vooral bezig met kaapvaart, maar ging vanaf 1637 een grote rol spelen in Trans-Atlantische slavenhandel en de retourvaart met plantageproducten naar de Republiek.
Dit fort aan de Afrikaanse westkust zou zich ontwikkelen tot een belangrijk knooppunt in de Nederlandse slavenhandel. Voor de Rotterdamse WIC vormden Elmina en andere forten tevens een belangrijke basis voor de handel in Afrikaanse producten als goud, ivoor en verfhout.
Deze Rotterdamse firma was in de 18de eeuw de een na grootste particuliere slavenhandelaar van het land. In de dertig jaar van zijn bestaan zou Coopstad & Rochussen bijna 23.000 slaafgemaakte Afrikanen verschepen, vooral naar Suriname. Daarnaast hield het bedrijf zich bezig met verschillende vormen van dienstverlening ten behoeve van die kolonie, waaronder zogeheten negotiasieleningen.
De opstand, onder leiding van Tula, werd al vrij snel neergeslagen. In 2020 werd in de wijk Charlois een straat vernoemd naar Tula en vier andere personen die streden tegen kolonialisme en slavernij. Tegenwoordig huisvest Rotterdam de grootste Antilliaanse gemeenschap van Nederland.
In de loop van 18de eeuw ging het bergafwaarts met de Nederlandse handelscompagnieën. Door de oorlogen met Engeland en Frankrijk was de VOC in 1795 feitelijk failliet. Het bedrijf werd genationaliseerd en hield per 31 december 1800 genationaliseerd. De WIC was al in 1792 opgeheven.
Deze onderneming moest de handel en scheepvaart met Indië een nieuwe impuls geven door het transport van koloniale producten bij toerbeurt toe wijzen aan particuliere rederijen in de deelnemende steden. Rotterdam had na Amsterdam het grootste aandeel in de NHM. Het Rotterdamse bedrijfsleven zou veel vrachten voor zijn rekening nemen.
Landbouwers op met name Java, moesten vanaf dat moment een vijfde van hun land beplanten met vooraf vastgestelde producten, vooral koffie, suiker en indigo. Rotterdam zou hier, mede door zijn betrokkenheid bij de NHM, sterk van profiteren. Rond 1860 beschikte Rotterdam over een vloot van maar liefst 175 Oost-Indiëvaarders
Die activiteiten werden vanaf 1863 voortgezet onder de naam Muller & Co. Daarnaast was vanaf 1857 handelshuis Kerdijk & Pincoffs actief in het kustgebied van de Congorivier. Vanaf 1869 gebeurde dat onder de vlag van de Afrikaanse Handelsvereniging.
Deze nieuwe wijk, het huidige Scheepvaartkwartier, was de eerste grote stadsuitbreiding sinds de 17de eeuw. Net als de havenaanleg op Feijenoord in de jaren 1872-1877 was dit project deels bedoeld om tegemoet te komen aan de grote vraag naar kades waar schepen geladen en gelost konden worden. Die vraag was een direct gevolg van de steeds intensievere handelscontacten met de koloniën.
De voormalige tot slaaf gemaakten moesten daarna nog 10 jaar lang op de plantages blijven werken.
Na fraude met de boekhouding door Lodewijk Pincoffs ging de Afrikaanse Handelsvereniging (AHV) failliet. Investeerders zagen hun beleggingen in rook opgaan. Pincoffs vluchtte naar Amerika. Dankzij een reddingsoperatie kon de AHV een doorstart maken onder de naam Nieuwe Afrtikaanse Handels-Vennootschap. Deze onderneming zou tot ver in de 20ste eeuw actief blijven in diverse Afrikaanse landen, waaronder Belgisch Congo.
De collectie werd gevormd door kunst- en gebruiksvoorwerpen die Nederlandse missionarissen, zeelieden, militairen en kooplieden van over de hele wereld meenamen.
Op 17 augustus 1945 verklaarde Indonesië zich onafhankelijk van Nederland. Die werd door de Nederlandse regering echter niet erkend. Het gevolg was een vier jaar durende strijd die eindigde met de soevereiniteitsoverdracht in december 1949. In de jaren 1945-1967 vertrokken meer dan 400.000 mensen vanuit de Indonesische archipel. Velen van hen maakten de reis met een Rotterdams schip en zetten in de Maasstad voor het eerst voet op Nederlandse bodem.