De Witte de Withstraat is tegenwoordig het bruisende middelpunt van de stad en de uitgaansgelegenheid bij uitstek midden in de wijk Cool. Wat niet veel mensen weten is dat aan het begin van de negentiende eeuw op deze locatie een Hortus Botanicus en een geneeskundige school gevestigd waren.
Het ontstaan
In 1826 koopt de geneesheer en plantkundige Dr. Cornelis Dalen een stuk grond aan de Boomgaardslaan (sinds 1883 de Boomgaardsstraat) voor de aanleg van een Hortus Botanicus. Nog in het jaar van aankoop draagt Dalen het stuk grond over aan de stad Rotterdam met de bedoeling om op het terrein van de hortus een Medische School op te richten. Het doel van de school is het opleiden van een ‘tweede stand’ van geneeskundigen en vroedvrouwen die voornamelijk het tekort op het platteland moeten oplossen. Een opleiding aan de geneeskundige school duurt minder lang en is minder kostbaar dan een opleiding aan de academie en daardoor voor meer mensen toegankelijk. De school staat ook open voor vrouwelijke leerlingen, maar zij krijgen alleen theoretisch onderwijs.
In 1827 worden alle planten en een bloemkast uit de privétuin van Cornelis Dalen naar de hortus overgeplaatst en aangevuld met planten uit de apothekerstuin. Voor het onderhoud wordt hortulanus Cornelis Witte aangenomen.
In september 1828 start het onderwijs aan de Geneeskundige school. Dalen doet dienst als opzichter en directeur. Hij is onder andere verantwoordelijk voor de aanschaf van nieuwe planten en het ruilen van planten met andere hortussen. In 1841 ondernemen Dalen en Witte zelfs een reis naar België speciaal voor de aanschaf van ‘belangrijke planten’. Dit alles op persoonlijke kosten van Dalen.
De hortus is niet alleen een plek voor onderwijs en onderzoek. De tuin is vrij te bezoeken en een echt uitje voor Rotterdammers. Begin negentiende eeuw heeft Rotterdam nog maar één stadspark. De Oude plantage ligt buiten de stad ligt en is onpopulair. Pas in de jaren vijftig van de vorige eeuw wordt 'het Park' (bij de Euromast) aangelegd en de Rotterdamsche Diergaarde geopend. Deze is bovendien in de eerste jaren alleen voor leden toegankelijk. De hortus is dus een echte groene oase, midden in de stad.
De inrichting van de Hortus Botanicus
De indeling van de Hortus Botanicus kan achterhaald worden aan de hand van meerdere beschrijvingen en een aantal tekeningen die te vinden zijn in de archieven en collectie van het stadsarchief.
De tuin is opgedeeld in weelderige perken die meer weghebben van een Engelse landschapstuin dan een wetenschappelijke kruidentuin waarin orde en systematiek wordt verwacht. In de tuin staan een aantal gebouwen, waaronder een woning voor de hortulanus (hortulanus betekent zoveel als tuinman). Gedurende het bijna veertig jarig bestaan van de hortus woont Cornelis Witte met zijn gezin in de tuin. Zijn zoon Heinrich staat hem een aantal jaar bij als onder-hortulanus totdat hij naar Leiden vertrekt om zelf hortulanus te worden.
Bij de opening van de geneeskundige school staan er nog maar weinig panden in de tuin. De school werd zelf pas in 1830-1831 gebouwd. Tot die tijd worden de botanische lessen in een loods of kolfbaan gegeven. Voor de tropische planten worden een orangerie en meerdere warmtekasten gebouwd. Deze kasten worden verwarmd door een stoomfornuis dat in het midden van de kast is geplaatst. De orangerie wordt pas in 1839 gebouwd, naar ontwerp van architect Willem Rose. In 1839 wordt hij aangesteld als stadsarchitect en vanaf 1855 werkt hij als ingenieur-adviseur voor de Dienst Gemeentewerken. Bij deze dienst ontwerpt hij een nieuw stratenplan voor de wijk Cool met de Witte de Withstraat die uiteindelijk dwars door het hortus terrein wordt aangelegd.
Twee tekeningen uit de collectie Plaatselijke Werken. Links: een schets van de Hortus uit 1861. Rechts: De ontwerptekening voor een paviljoen in de Hortus uit 1829.
Het einde van de geneeskundige school en de Hortus Botanicus
Op 1 juni 1865 wordt een landelijke onderwijswet aangenomen. In Rotterdam wordt een nieuwe school voor hoger onderwijs opgericht en de geneeskundige school sluit. In de daaropvolgende jaren blijft de hortus open voor bezoekers en sporadisch in gebruik voor onderwijs. Toch besluit de gemeenteraad op 30 september 1869 ook de hortus op te heffen. Kort daarop, op 18 oktober, volgde de publieke verkoop van alle planten. De grootste opkopers zijn de Hortus botanicus Leiden en de Rotterdamsche Diergaarde. De hortus van Leiden schaft voornamelijk bijzondere en zeldzame planten aan, waaronder de dammara australis, een conifeer die alleen in Nieuw-Zeeland voorkomt. De diergaarde koopt onder andere een zes meter hoge dracaena draco, drakenbloedboom. In de woorden van Cornelis Witte een ‘prachtplant’ die het jaar daarvoor nog zeer uitzonderlijk gebloeid had.
Gedurende zijn loopbaan als hortulanus houdt Cornelis Witte nauwkeurige aantekeningen bij over de hortus. Dit verslag sluit hij in 1869 af met een overzicht van alle planten die verkocht worden. Als laatste notitie schrijft hij op weemoedige toon: Zoo bestaat er thans geen hortus meer in Rotterdam en C. Witte is dan de eerste en laatste hortulanus geweest, daar hij die betrekking bijna 42 jaren heeft volbracht.
HBS voor meisjes
In 1871 wordt de Witte de Withstraat aangelegd als onderdeel van het nieuwe stratenplan van de wijk Cool. Tegelijkertijd wordt hier een Hogere Burgerschool voor meisjes gebouwd. Tegenwoordig is het gebouw in gebruik door Kunstinstituut Melly, in 1990 opgericht als Witte de With Centrum voor Hedendaagse Kunst.
Twee voorgangers van de Hortus Botanicus
De Hortus Botanicus is niet de eerste kruidentuin van Rotterdam. In de archieven zijn meerdere vermeldingen te vinden van kruidentuinen, botanica of hortussen. Ruim een eeuw eerder, op 14 februari 1710, wordt aan de apothekers van de stad Rotterdam een stuk grond ter beschikking gesteld voor de aanleg van een kruidentuin. De tuin ligt op een verlengstuk van de stadsmuur, een bolwerk, vlak bij de Oostpoort. In de tuin staan planten en kruiden voor het onderwijzen en examineren van apothekers leerlingen. In 1726 raakt de tuin in verval waardoor al in 1727 wordt besloten de tuin weer te verwijderen.
Een groter succes is de kruidentuin van J. van Schinne. Van Schinne legt de tuin aan in 1788 op verzoek van zijn vriend en dokter Jan Noorden. Net als de Hortus Botanicus staat deze tuin open voor geïnteresseerde bezoekers en studenten. In een reisverslag van de Fransman André Thouin wordt Van Schinne beschreven als een “klompen dragende tuinman’. Máár hij beschikt wel over een goede kennis van zijn planten.
Catalogus
Bij een goed onderhouden en geordende tuin hoort een catalogus waarin alle planten uit deze tuin vermeld staan. Van Schinne publiceerde in 1809 een catalogus van zijn hortus. Deze catalogus wordt in het Stadsarchief Rotterdam bewaard.
De catalogus is ingedeeld volgens het systeem van Carl Linnaeus. Linnaeus was een achttiende-eeuwse plantkundige, zoöloog en geoloog uit Zweden. Zijn indeling voor het plantenrijk is gebaseerd op de voortplantingsorganen, stampers en meeldraden, van de planten.
Catalogus van de planten welke gekweekt worden in de Hortus Botanicus van de Geneeskundige School te Rotterdam, Handschriftenverzameling van Stadsarchief Rotterdam.
De pagina’s van de catalogus hebben een vaste indeling. Bovenaan wordt het nummer en de naam van de desbetreffende classificatie vermeld. Op de foto is dit categorie 14 Didynamia, planten met twee lange en twee korte meeldraden in elke bloem. Naast de meeste planten is een astrologisch teken weergegeven. Dit teken verwijst naar een legenda die voorin de catalogus is toegevoegd. In de legenda worden vier typen planten benoemd: eenjarige planten, tweejarige planten, overblijvende of vaste planten en heesters of bomen. Achter elke categorie staat een astrologisch teken: de zon, Mars, Jupiter en Saturnus.
Binnen het systeem van Linnaeus wordt niet gekeken naar de levensduur van een plant. In de catalogus van de hortus worden bijvoorbeeld op een pagina de eenjarige balsemkruid, ogentroost, luizenkruid, hanenkam genoemd samen met de vaste planten prunella, vlaskruid en leeuwenbek omdat ze allemaal onder de classificatie Didynamia vallen. Door de toevoeging van de astrologische tekens wordt de levensduur van de planten direct inzichtelijk. Op deze pagina worden vier eenjarige planten vermeld en drie vaste planten.
Wat deze catalogus helemaal bijzonder maakt is de toevoeging van gedroogd plantenmateriaal. Dertien blaadjes en een bloemetje zijn bewaard gebleven tussen de pagina’s van de catalogus. Omdat de plantresten niet geïdentificeerd zijn kan helaas niet achterhaald worden of ze ook genoemd worden in de catalogus. Maar bijvoorbeeld de vijf losse naalden zijn wel bewaard op de pagina waarop de Pinus (denneboom) is opgeschreven.