De traditie om elkaar geluk te wensen met het nieuwe jaar maakt sinds een ver verleden onderdeel uit van de gebruiken rond het uitluiden van de donkerste dagen van het jaar. Deze wijze van gelukwensen, aangeboden in de vorm van zang, ontaardde tegen het einde van de Middeleeuwen in bedelarij om een nieuwjaarsgift. Toen de overheid dit verbood ging men gedrukte nieuwjaarswensen verkopen die gezongen of opgezegd konden worden. Later bleef ook het opzeggen achterwege en bood men alleen de gedrukte wens aan die gaandeweg de tijd steeds bondiger werd om te eindigen met een kaartje waarop bijvoorbeeld alleen staat ‘de bezorger van uw krant wenst u een gelukkig nieuwjaar’.
Gereformeerd Burgerweeshuis
Aan de Goudsewagenstraat was van 1598 tot 1940 het Burgerweeshuis gevestigd. Vanaf eind 16e eeuw werd het gebruikelijk op Nieuwjaarsdag een collecte voor het weeshuis te houden. De collectanten die afkomstig waren uit de gegoede burgerij gingen die dag op pad met een representatieve groep kinderen uit het weeshuis. De ‘arme weeskens’ werden aangezet om liederen te zingen en nieuwjaarswensen uit te delen aan de bevolking. De gezongen of voorgedragen gedichten werden doorgaans geschreven door bekende Rotterdammers zoals de predikant Gregorius Mees of dichters als Heyman Dullaert en Dirk Smits. De collectanten, ook wel schalisten genoemd, gingen rond met open schalen om het geld voor de wezen in te zamelen.
De beste wensen van de Torenwachter
Zoals tegenwoordig krantenbezorgers hun inkomen rond de kerstdagen aanvullen met behulp van nieuwjaarskaartjes waren dat in vroegere eeuwen de lantaarnopstekers, nachtwakers, torenwachters, vuilniskarrenlieden en andere slecht betaalde beroepsgroepen uit de publieke sector. Zij adresseerden hun wensen op papier aan het stadsbestuur, kooplieden en burgers en alle inwoners van de stad. Hoewel hun gedichten vaak minder poëtisch waren dan die van de wezen waren hun prenten mooi versierd met afbeeldingen van de betreffende beroepsgroep, het stadswapen of bijvoorbeeld het stadhuis.
Nieuwjaarswensen van de Lantaarnaanstekers. Links: Heilwensen in gelijkheid, vrijheid en broederschap van de Lantaarnaanstekers van Rotterdam bij de aanvang van het zevende jaar van de Bataafse vrijheid, 1801. Rechtsboven: De Nieuwjaars heil- en zegenwens van dezelfde beroepsgroep uit Delfshaven uit 1807.
Lantaarnopstekers, Torenwachters en As- en Vuilniskarrenlieden
De taak van een lantaarnopstekersteam in 1713 was het bijvullen en ontsteken van een kleine 900 olielampen die de stad in die tijd rijk was. Aan het einde van de 18e eeuw waren dit er ruim 1500. Ook na de overstap op gasverlichting zette zij hun werk voort. Pas na de overschakeling op elektrische verlichting kwam aan de figuur van de lantaarnopsteker een einde.
Bij calamiteiten zoals brand was het de taak van de torenwachter (standplaats: stadhuistoren) alarm te slaan door de stadhuisklok te luiden met korte kleppen. Vervolgens hing hij aan de zijde van de stadhuistoren waar de brand was uitgebroken een lantaren op. De klokkenluider van de Laurenstoren nam daarna zijn taak over door de zware klok te luiden. De torenwachters kwamen in 1867 in dienst van de politie en in 1881, bij de ingebruikname van de telefoon in Rotterdam, werd de functie overbodig.
In de 16e eeuwse dichtbebouwde stadsdriehoek werd de afvoer van haardas en huisvuil geregeld door particulieren die op hun beurt karrelieden in dienst hadden die het vuil ophaalden en sorteerden. Voor deze slechtbetaalde groep was een nieuwjaarfooi een welkome aanvulling op het loon. In 1876 verbeterde de situatie van de vuilniskarrenlieden toen de gemeente zelf een reinigingsdienst oprichtte.
Links: Zegenwensen van de Torenwachter van Rotterdam bij aanvang van het jaar 1859. Rechts: Wensen van de Vuilnis-karrelieden uit 1838.
De Hellebaardiers en de Schutterij
Ook van diverse groepen uit de schutterij zoals de tamboerijns en de lantarenknechten van de schutterij zijn nieuwjaarswensen bewaard gebleven. De preventieve taak van de schutterij bestond uit patrouilleren door de wijken, vooral in de nacht. Later, in de 18e eeuw, kregen de schutters vaste wachtposten, bijvoorbeeld op het Stadhuis, de Delftse Poost, de Oude Hoofdpoort, de Oostpoort en de Boompjes. Na invoering van de gemeentewet van 1851 kwamen de taken van de Schutterij te vallen onder de burgemeester.
De hellebaardiers waren de voorgangers van de tegenwoordige politieagenten die zorgden voor orde op het stadhuis bij de rechtzittingen en bij de terechtstellingen. Later deden zij ook straatronden en stonden zij de schout bij zijn politietaak terzijde. In 1811 werd een nieuwe organisatie van de politie naar Frans model ingevoerd waarbij de Hellebaardiers omgedoopt werden in sergeanten of agenten. Hun wapen, de hellebaard, was toen niet doelmatig meer en werd vervangen door een vuurwapen.
Veel nieuwjaarliederen van het Burgerweeshuis en ook een groot aantal nieuwjaarwensen van de diverse beroepsgroepen uit de periode tussen 1600 tot 1900 worden bewaard in het stadsarchief. De prenten uit de laatste categorie zijn in het algemeen van houtsneden voorzien die betrekking hebben op het beroep van degenen die ze aanboden. Een aantal van deze matrijzen (ook wel clichés genoemd) maken onderdeel uit van de collectie van Museum Rotterdam.