Het jaar 1672 is de Nederlandse geschiedenis ingegaan als het Rampjaar. Het voortbestaan van Nederland, toen de Republiek der Verenigde Nederlanden, hing aan een zijden draadje. Het land werd door vier vijanden tegelijk aangevallen: Frankrijk, Engeland en de bisdommen Münster en Keulen. Het gemak en de snelheid waarmee de vijandelijke legers delen van de Republiek veroverden zorgden voor grote paniek, angst en woede. Die woede richtte zich tegen de zittende bestuurders, en in het bijzonder Johan de Witt en zijn medestanders, de ‘staatsgezinden’. Zij hadden in de ogen van velen het land verraden, onder meer door Willem III, de prins van Oranje, van politieke en militaire functies te onthouden. Op 20 augustus werden Johan de Witt en zijn broer Cornelis in Den Haag op gruwelijke wijze vermoord. Hoewel nergens zo extreem als deze moord, kwam het in diverse steden tot oproer en geweld, waarbij de regenten het moesten ontgelden. Ook in Rotterdam was de onrust zeer groot. De roep om de terugkeer van Oranje in de stad was luid. Rotterdam speelde hiermee een belangrijke rol in de terugkeer van de prins van Oranje als stadhouder.
De hoofdrolspelers van links naar rechts: Willem III, prins van Oranje, Johan de Witt, raadpensionaris van Holland en zijn broer en Cornelis de Witt, bestuurder en vertegenwoordiger van de Staten-Generaal.